Jacob Israël de Haan. Liederen. Amsterdam: Van Kampen & zn, 1917.

Weinig Nederlandse dichters hebben de onrust van het jaar 1917 zo beeldend onder woorden gebracht als Jacob Israël de Haan (1881-1924) in zijn bundel Liederen. Dat kon ook bijna niet anders, want die onrust zat ook in hemzelf, een man die voortdurend op reis was, zowel in letterlijke als in figuurlijke zin.

Eerder had hij al opzien gebaard met de expliciet homoseksuele romans Pijpelijntjes en Pathologieën. Een paar jaar na verschijning van Liederen zou hij als zionist vertrekken naar Palestina om er uiteindelijk als orthodoxe jood te worden neergeschoten.

Al die thema’s zitten in Liederen, en nog meer. Het is een bundel die alleen in 1917 geschreven had kunnen worden. Hij begint met een aantal liederen die gewijd zijn aan de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog; daarna volgen een aantal gedichten gericht ‘aan Russische vrienden’: rond 1913 was De Haan zich hard gaan maken voor de (vaak socialistische) politieke gevangenen in Russische gevangenissen; hierna volgen nog veel andere sonnetten en liederen die over het algemeen wat minder rechtstreeks politiek zijn. Zij beschrijven minder de onrust in de buitenwereld en meer die in De Haans persoonlijke leven.

De Haan wekt de indruk geen Wereldoorlog en geen aanstaande Russische revolutie nodig te hebben gehad om onrustig te zijn. Uit de Liederen kun je destilleren hoe hij onder andere naar Londen reisde, en naar Bretagne. En net als in de romans speelt ook hier homoseksualiteit een belangrijke rol: De Haan bezocht de gevangenis van Reading en bezingt in twee liederen het lot van de homoseksuele Britse schrijver Oscar Wilde, die er aan het eind van de negentiende eeuw gevangen zat.

Te midden van al dat tumult vond De Haan ook rust en schoonheid, bij mooie jongens. Liederen biedt ook plaats aan enkele van de mooiste liefdesgedichten uit de Nederlandse literatuur, bijvoorbeeld de sonnetten die hij schreef over een Bretonse jonge visser met wie hij kortstondig een verhouding lijkt te hebben gehad, zoals ‘Aan eenen jongen visscher’ met de beroemd geworden regel ‘Naar vriendschap zulk een mateloos verlangen’. Toch zat ook in deze liefdes de onrust al ingebouwd, blijkens de laatste regel van dat sonnet: ‘En bid dat ik nooit voor uw schoon bezwijk.’

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.